tekst: dr. Piet van Midden, emeritus predikant en docent Hebreeuws aan de universiteit van Tilburg, gepubliceerd op protestantsekerk.nl.
De christelijke traditie is vanaf het allereerste begin verworteld met de Joodse gemeenschap, het jodendom zit in de haarvaten van de kerk. Gaandeweg heeft de kerk zich echter van die wortels losgezongen en soms zelfs alle banden verbroken of ontkend.
Jezus was een Jood. Dat klinkt als het intrappen van een open deur. Maar die deur staat niet zo spreekwoordelijk open als je wellicht zou denken. Laat ik een voorbeeld geven.
In de kerk eindigt het kerstverhaal doorgaans met de herders die teruggaan naar hun schapen, God lovend en dankend om alles wat ze hadden gehoord en gezien (Lucas 2:20). Maar het verhaal gaat verder. Het kerstkind is terechtgekomen in een joods gezin. Op de achtste dag na zijn geboorte krijgt het de naam Jezus, op de dag van zijn besnijdenis. Een Joods feest zou je zeggen. Maar het is in de Rooms-Katholieke Kerk het feest van de Heilige Familie geworden. Het kind is als het ware aan Maria geschonken. Van een Joodse vrouw is zij de moeder Gods geworden.
De jongste kerk was een Joodse kerk
Jezus was een Jood, en niet de stichter van de christelijke kerk. Ik weet niet van wie het
volgende citaat is, maar sprekend vind ik het wel: ‘Christus heeft het Koninkrijk van God
gepredikt, maar moet met de kerk genoegen nemen.’ De jongste ‘kerk’ was een beweging rond Jezus, een Joodse variant op het veelkleurige jodendom van die tijd. De leden werden ‘de mensen van de Weg’ genoemd, namelijk van de weg van Jezus (Handelingen 9:2). Degenen die zich bij die beweging aansloten, waren Joden die zich in die weg konden vinden. Ze hadden niet het idee bezig te zijn met het stichten van een nieuwe groep. Ze hingen Jezus aan, die zij beschouwden als hun Messias.
Mensenwerk of Gods werk
Wat Jezus zei en deed, paste in de meeste gangbare opvattingen. In tegenstelling tot sommige anderen die in die tijd voor zichzelf begonnen met een groepje of messiaanse neigingen hadden, zoals Teudas en Judas (Handelingen 5:36-37). Zij werden aangepakt en hun volgelingen werden uit elkaar geslagen. Het oordeel van farizeeër Gamaliël, lid van het Sanhedrin, is eenvoudig: ‘Houd u afzijdig van deze mensen en laat hen begaan, want als het mensenwerk is wat ze nastreven, zal het op niets uitlopen, maar als het Gods werk is, zult u niets tegen hen kunnen uitrichten.’ (Handelingen 5:38-39) Misschien zou je voorzichtig kunnen concluderen dat deze farizeeër gelijk heeft gekregen. De volgers van Jezus zijn tot op de dag van vandaag te vinden in kerken wereldwijd.
Wat heeft de christelijke traditie hiervan gemaakt?
In de kerk wordt vaak gefocust op de confronterende gesprekken tussen Jezus en de farizeeërs of (andere) schriftgeleerden. De pointe daarvan gaat velen voorbij, omdat de gesprekken vaak gaan om en over de toepassing van de Thora, het eerste deel van de Hebreeuwse (Joodse) Bijbel (de vijf boeken van Mozes). Hier wreekt zich een verschil in de manier waarop wij bijbellezen ten opzichte van hoe de Joodse traditie dat doet. Het Hebreeuwse woord voor ‘gebod’ is o.a. mitswa, maar dat betekent ook ‘goede daad’. Een mitswa (of mitswe) is wat je graag doet voor God en voor elkaar. Daarover gaan de gesprekken van Jezus met de farizeeërs dan ook vaak.
Jezus was in zekere zin een farizeeër. Als je dat hardop in de kerk zegt, oogst je weinig bijval, maar het is niet anders. De manier waarop die gesprekken in de evangeliën worden weergegeven, verraden een bepaalde stijl van discussiëren. Er gaat een verhaal over een vader die met zijn zoontje langs een joods leerhuis loopt. Het is binnen een lawaai van jewelste. Het kind roept: ‘Papa, ze hebben vreselijke ruzie!’ Waarop de vader antwoordt: ‘Nee, m’n kind, ze hebben de Thora zo lief.’ Deze manier van discussiëren zie je ook terug in sommige brieven van Paulus.
Tegenover elkaar
Uiteindelijk is het wel verkeerd gegaan: de Jeruzalemse Joden en die van de Weg van Jezus – die inmiddels christenen worden genoemd – zijn uit elkaar gegaan en tegenover elkaar terechtgekomen. Kijk maar naar het evangelie van Johannes. Daar zie je dat ze niet meer door één deur konden. Er wordt daar over ‘de Joden’ gesproken, wat al wijst op een groeiende tegenstelling. Er ontstonden allerlei discussies over het vieren van de Joodse feestdagen, en over de vraag of je je moest laten besnijden of niet. Mensen met een niet-Joodse achtergrond begonnen er heel anders over te denken, veel hoefde voor hen niet meer. Ook nam de zondag de plaats in van de sabbat.
Losgezongen van de wortels
Het jodendom zit dus in de haarvaten van de kerk. De christelijke traditie is vanaf het allereerste begin op allerlei manieren verworteld met de Joodse gemeenschap, maar heeft zich van die wortels losgezongen of soms zelfs alle banden verbroken of ontkend.
Het beroemdste voorbeeld daarvan is Marcion, een rijke reder uit Sinope aan de Zwarte Zee, die een kerkgemeenschap stichtte in Rome en een eigen canon opstelde: een evangelie en een paar brieven van Paulus. Daaruit verdween het Oude Testament. Het Nieuwe Testament werd ‘ontjoodst’. Er bleef dus niet veel over van de Schrift. Marcion dacht vanuit een tegenstelling: de God van het Oude Testament is een en al een wraakzucht en die van het Nieuwe Testament is een God van liefde.
Marcion is nog lang niet uit de kerk verdwenen, al is hij al snel geëxcommuniceerd. Zijn idee – de tegenstelling tussen de God van het Oude Testament tegenover de God van het Nieuwe Testament – is de eeuwen door in de kerk blijven hangen.
Kort samengevat
• Jezus was een Jood.
• De kerk is een uitingsvorm van wat ooit een beweging rond de Joodse Jezus was.
• In de Joodse traditie is (fel) discussiëren over de Thora gebruikelijk. Dat zie je terug in de gesprekken tussen Jezus en de farizeeërs, en in de brieven van Paulus.
• In het Johannes-evangelie zie je de groeiende tegenstelling tussen ‘de Joden’ en de volgers van Jezus ontstaan.
• Het denken van de geëxcommuniceerde Marcion is nog steeds terug te vinden in de christelijke traditie