Met een bepaalde regelmaat kunnen we in deze rubriek lezen over en foto’s zien van kerken verder weg, binnen de grenzen van Nederland of ver daarbuiten. Dat maakt ‘Kiek de kerk’ tot een zinvol onderdeel van KerkVenster: de kerk is wereldwijd en overstijgt wat er in kerkelijk Aalten gebeurt. Het is goed om daar kennis van te nemen en van andere kerken te leren.
Bij de foto’s die u ziet afgebeeld, gaat het om de kerk door de tijd heen; de kerk kwam eeuwen geleden op het Pinksterfeest tot leven en is op weg naar Gods toekomst. Dit alles realiseerde ik mij op zondagmorgen 2 juli. Na afloop van de dienst in de Oude Helenakerk liep de zaal in Elim vol met mensen voor de ontmoeting met elkaar. Er ontstond een tekort aan stoelen; enkele galante jonge dames stonden op – ze zagen klaarblijkelijk mijn witte haar – en gunden mij één van hun stoelen. Maar toen ik eenmaal zat, zag ik mijn oude clubleider Johan Heinen op het orgelbankje zitten. Hij is nog ouder dan ik. ‘Dat zou je niet zeggen!’ was het commentaar van mijn jongste dochter, toen zij hem op de foto zag. Ik ben naast hem gaan zitten; zuster Riek uit onze gemeente zette haar rollator aan de kant en ging op mijn stoel zitten.
Waarover spraken deze twee mannen op leeftijd? Over de preek van Folkert vanuit Exodus 5: de farao van Egypte stelde zulke hoge eisen aan het slavenvolk, de Hebreeën, dat het gewoonweg niet te doen was voor hen. Herkenbaar in onze tijd: de samenleving eist nogal wat van de jonge generatie zonder dat de vraag wordt gesteld: Wordt ook het onmogelijke van hen verwacht? Toen Folkert dit noemde, moest ik denken aan de gezinnen van onze eigen kinderen. Ze worden geacht goed voor hun kinderen te zorgen en sociaal te zijn. Ook worden ze vanuit de samenleving gestimuleerd om beiden zoveel mogelijk werken. Als een van hen lijdt aan postcovid of een andere chronische ziekte, moet het gezin vaak zichzelf maar zien te redden. Mochten hun ouders – Jos en ik dus – vanwege hun leeftijd niet meer in staat zijn goede mantelzorgers te zijn. Hoe dan? De afstand tussen hen en ons ligt tussen vijf kwartier tot tweeënhalf uur rijden. Het onmogelijke wordt gevraagd. Vandaar onze instemming met wat Folkert actueel maakte vanuit Exodus 5.
Maar het ging over meer: Johan en ik gingen terug in de tijd naar het clubkamp van de Gereformeerde Kerk ‘De Vuurslag’ in Joppe van 17 juli- 3 augustus 1963. Johan als jonge vitale kerel en één van de leiders van het kamp; ik als puber van veertien met baardstoppels, ergens achter in de tent. Maar Johan kon nog verder terug in de tijd dan ik en vertelde dat hij als jongen op de club had gezeten bij een zekere Jan Debbink, mijn schoonvader.
Mijmerend over ons gesprek op het bankje dacht ik: Was dat alleen maar nostalgie van mannen op leeftijd? Mijn conclusie: Nee, we hadden het over de kerk van alle tijden. De kerk is er al eeuwenlang en door Jezus bedoeld als gemeenschap van generaties, die over en weer oog hebben voor elkaar, zoals God in Jezus naar ons heeft omgezien. Dat een jonge generatie het zwaar heeft, is niet alleen van nu. Na de Tweede Wereldoorlog moest de samenleving worden opgebouwd. In begin jaren tachtig maakte ik huilende catechisanten mee vanwege de jeugdwerkeloosheid: ‘Ik krijg nooit werk.’ Daarom is het goed dat er door de eeuwen heen een kerk is, waarin de ene generatie oog heeft voor de pijn van de andere generatie, voor de wonden die men kan oplopen. Zelfs de generaties, die gestorven zijn en bij de Heer zijn, verliezen ons niet uit het oog. In Hebreeën 12 wordt dit indrukwekkend verwoord met een beeld vanuit de sportwereld. Zij zitten op de tribune en wij zijn de atleten, die vastberaden de wedstrijd lopen! Zij juichen ons toe: Houd het in Jezus’ naam vol. Deze Jezus heeft wonden opgelopen op aarde en draagt ze nog steeds mee in zijn lichaam.